Abstract
Orthodontische afwijkingen komen zeer veelvuldig voor. Uitermate zelden treft men een individu aan, waarbij zich geen onregelmatigheden in het gebit voordoen en waarbij ook de uitwendige gelaatsstructuur harmonisch is. Zo wees een onderzoek bij Groningse schoolkinderen uit, dat ongeveer 20% van hen een orthodontische afwijking vertoonde welke voor behandeling in aanmerking kwam (Bijlstra, 1958). De vraag naar orthodontische hulp neemt snel toe. Media als film en televisie dragen daar het hunne toe bij, terwijl ook met het toenemen van de algemene welvaart een sterker concentreren op de meest eigen waarden, zoals de uiterlijke verschijningsvorm, gepaard gaat. De Verenigde Staten zijn ons in dezen voorgegaan. Het is te verwachten dat men in de toekomst steeds minder geneigd zal zijn om orthodontische afwijkingen te accepteren. Bovendien zal men steeds meer waarde aan het gebit gaan hechten en bijvoorbeeld minder snel tot een totale prothese willen overgaan, dan thans het geval is. Algemeen wordt geaccepteerd, dat ortho dontische afwijkingen van invloed kunnen zijn op de spraak,het kauwvermogen, op de cariesfrequentie en het ontstaan van parodontologische- en kaakge-wrichtsafwijkingen. Naarmate meer factoren worden onderkend, neemt ook daardoor de vraag naar behandeling toe. Bij de orthodontische afwijkingen onderscheidt n naast afwijkingen in de stand van de afzonderlijke gebitselementen ook onregelmatigheden in de onderlinge verhouding tussen onder- en bovenkaak. Daarbij zijn sagittale afwijkingen in de relatie van beide kaken esthetisch het meest storend, terwijl ze bij de behandeling tot vele problemen aanleiding geven. De Amerikaanse orthodontist Angle heeft ze in klasse II en klasse I11 afwijkingen onderscheiden, terwijl hij de term klasse I voor de juiste sagittale kaakrelatie reserveerde. Bij de klasse I1 afwijking bevindt de onderkaak zich ten opzichte van de bovenkaak relatief tever naar dorsaal, terwijl zich bij de veel minder vaak voorkomende klasse I11 afwijkingen de omgekeerde situatie voordoet. Het in dit proefschrift neergelegde onderzoek heeft hoofdzakelijk op klasse II afwijkingen betrekking. Langs röntgencefalometrische weg is nagegaan in hoeverre de ontwikkeling van klasse I1 afwijkingen door flesvoeding in plaats van borstvoeding - een in de literatuur veel vermelde etiologische factor - in de hand wordt gewerkt. De steeds meer uitgebreide toepassing van de flesvoeding geeft aan dit aspect extra betekenis.Vervolgens is met dezelfde methodiek het morfologisch gelaatspatroon van 9-jarige kinderen met een klasse I1 in vergelijking met die met een klasse I afwijking bestudeerd.De onzekerheid over de wijze waarop de individuele patiënt op een klasse Iterapie met eenvoudige middelen reageert, vormt een der grootste problemen in de Orthodontie. De uitdrukking van Derichsweiler, die de Orthodontie als 'das Fach der Demut' karakteriseerde, zegt in dezen voldoende.Daarom is tot slot getracht richtlijnen aan te geven, welke voor het bepalenvan de prognose van de behandeling met uitneembare apparatuur kunnen wordengebruikt. Het feit dat de auteur zich in deze studie tot de z.g. Europese behandelingsmethodiekheeft beperkt betekent geenszins, dat hij daaraan in allegevallen de voorkeur geeft.
Original language | Dutch |
---|---|
Qualification | Doctor of Philosophy |
Awarding Institution |
|
Award date | 18-Jan-1967 |
Publisher | |
Publication status | Published - 1966 |