TY - BOOK
T1 - HAVO-5 EN VWO-5 EN DE TWEEDE FASE
T2 - DE BOVENBOUWSTUDIE VAN VOCL’99
AU - Korpershoek, H.
AU - Kuyper, H.
AU - Werf, M.P.C. van der
N1 - Relation: http://www.rug.nl/
date_submitted:2008
Rights: University of Groningen
PY - 2006
Y1 - 2006
N2 - Hoofdstuk 1 besprak de plaatsbepaling van deze bovenbouwstudie en de vraagstellingen
die aan dit rapport ten grondslag lagen. Het VOCL’99 cohort betreft de eerste lichting
van leerlingen waarop de Tweede Fase officieel van toepassing was. Vooral de
vergelijkingen van de drie VOCL cohorten zijn interessant. Een vergelijking tussen de
drie bovenbouwstudies geeft een beeld van onder andere de veranderingen in de
vakkenkeuze, het toekomstperspectief en de studievaardigheden.
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de dataverzameling, de respons en enkele
methodologische aspecten. We bespreken de belangrijkste conclusies uit dit hoofdstuk.
De totale respons is veel lager dan de vorige VOCL cohorten, namelijk 51 procent.
Mogelijk ligt de oorzaak van deze afname in de afgenomen bereidheid van scholen om
mee te werken aan nog een vragenlijstafname. Vervolgens werden de verschillen tussen
de wel en niet gerespondeerd hebbende leerlingen besproken. Er blijken enkele
significante verschillen te zijn. In het HAVO geldt dat voor de respons van jongens
versus meisjes (16 % verschil ten gunste van de meisjes), de respons van autochtone
versus allochtone leerlingen (8 % verschil ten gunste van de autochtone leerlingen) en de
entreetoetsen taal en informatieverwerking (hogere gemiddelden in de responsgroep). Er
zijn geen significante verschillen gevonden wat betreft advies, de hoogste opleiding van
de ouders, de entreetoets rekenen en de prestatiemotivatie. In het VWO gelden
significante verschillen wat betreft de respons van jongens versus meisjes (12 % verschil
ten gunste van de meisjes), de respons van autochtone versus allochtone leerlingen (13 %
verschil ten gunste van de autochtone leerlingen), het advies (de respons is vooral lager in
de laagste adviesgroep) en de entreetoetsen (hogere gemiddelden in de responsgroep). Er
zijn geen significante verschillen gevonden wat betreft de hoogste opleiding van de
ouders en de prestatiemotivatie. De oververtegenwoordiging van meisjes is ondervangen
door waar mogelijk uitsplitsingen te maken naar geslacht. Voor de overige ‘respons bias’
is geen simpele remedie.
De vraagstellingen zijn beantwoord in de hoofdstukken 3 tot en met 8. We bespreken
de vraagstellingen met betrekking tot de vakkenkeuze/profielkeuze en het
toekomstperspectief in paragraaf 9.2. De vraagstellingen met betrekking tot de
studievaardigheden, het huiswerkgedrag, de waarneming van de leeromgeving en sociale
aspecten worden besproken in paragraaf 9.3.
AB - Hoofdstuk 1 besprak de plaatsbepaling van deze bovenbouwstudie en de vraagstellingen
die aan dit rapport ten grondslag lagen. Het VOCL’99 cohort betreft de eerste lichting
van leerlingen waarop de Tweede Fase officieel van toepassing was. Vooral de
vergelijkingen van de drie VOCL cohorten zijn interessant. Een vergelijking tussen de
drie bovenbouwstudies geeft een beeld van onder andere de veranderingen in de
vakkenkeuze, het toekomstperspectief en de studievaardigheden.
In hoofdstuk 2 is ingegaan op de dataverzameling, de respons en enkele
methodologische aspecten. We bespreken de belangrijkste conclusies uit dit hoofdstuk.
De totale respons is veel lager dan de vorige VOCL cohorten, namelijk 51 procent.
Mogelijk ligt de oorzaak van deze afname in de afgenomen bereidheid van scholen om
mee te werken aan nog een vragenlijstafname. Vervolgens werden de verschillen tussen
de wel en niet gerespondeerd hebbende leerlingen besproken. Er blijken enkele
significante verschillen te zijn. In het HAVO geldt dat voor de respons van jongens
versus meisjes (16 % verschil ten gunste van de meisjes), de respons van autochtone
versus allochtone leerlingen (8 % verschil ten gunste van de autochtone leerlingen) en de
entreetoetsen taal en informatieverwerking (hogere gemiddelden in de responsgroep). Er
zijn geen significante verschillen gevonden wat betreft advies, de hoogste opleiding van
de ouders, de entreetoets rekenen en de prestatiemotivatie. In het VWO gelden
significante verschillen wat betreft de respons van jongens versus meisjes (12 % verschil
ten gunste van de meisjes), de respons van autochtone versus allochtone leerlingen (13 %
verschil ten gunste van de autochtone leerlingen), het advies (de respons is vooral lager in
de laagste adviesgroep) en de entreetoetsen (hogere gemiddelden in de responsgroep). Er
zijn geen significante verschillen gevonden wat betreft de hoogste opleiding van de
ouders en de prestatiemotivatie. De oververtegenwoordiging van meisjes is ondervangen
door waar mogelijk uitsplitsingen te maken naar geslacht. Voor de overige ‘respons bias’
is geen simpele remedie.
De vraagstellingen zijn beantwoord in de hoofdstukken 3 tot en met 8. We bespreken
de vraagstellingen met betrekking tot de vakkenkeuze/profielkeuze en het
toekomstperspectief in paragraaf 9.2. De vraagstellingen met betrekking tot de
studievaardigheden, het huiswerkgedrag, de waarneming van de leeromgeving en sociale
aspecten worden besproken in paragraaf 9.3.
M3 - Book
SN - 9066908327
BT - HAVO-5 EN VWO-5 EN DE TWEEDE FASE
PB - s.n.
ER -