Abstract
In artikel 5.9a van de op 31 maart 2010 in werking getreden Crisis- en herstelwet (Chw) is bepaald dat de Minister van Justitie (lees: Minister van Veiligheid en Justitie) uiterlijk
op 30 maart 2012 aan de Staten-Generaal verslag uitbrengt over de effecten van de procesrechtelijke bepalingen van de Chw.
Kort na aanvang van het daartoe in uitvoering
genomen evaluatieonderzoek is aan de onderzoekers verzocht in de herfst van 2011 een tussenrapportage uit te brengen waarin de onderzoeksbevindingen tot dan toe zouden
zijn neergelegd, ten behoeve van de besluitvorming over het nog in te dienen voorstel voor de Wet verankering Crisis- en herstelwet.
De evaluatieonderzoekers zijn op dit verzoek ingegaan. Daarbij is afgesproken de tussenrapportage te beperken tot de vraag naar de werking van twee van de procesrechtelijke bepalingen van de Chw.
De eerste bepaling is artikel 1.6 lid 4, waarin
de eis is opgenomen dat de rechter binnen 6 maanden uitspraak doet in zaken waarop de procesrechtelijke bepalingen van de Chw van toepassing zijn (6-maandentermijn uitspraak). De tweede bepaling betreft artikel 1.9, waarin is neergelegd dat de rechter een bestreden besluit niet vernietigt vanwege strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien de geschonden norm kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept (relativiteitseis).
Het onderzoek was er op gericht te achterhalen in hoeverre de 6-maanden uitspraaktermijn en de relativiteitseis bijdragen aan de snelheid en kwaliteit van de realisatie van in de artikelen 1.1 en 1.2 Chw aangewezen projecten die tot beroepsprocedures bij de bestuursrechter hebben geleid.
Original language | Dutch |
---|---|
Place of Publication | Groningen |
Publisher | Rijksuniversiteit Groningen, Vakgroep Bestuursrecht & Bestuurskunde |
Number of pages | 27 |
Publication status | Published - 2011 |