Abstract
In films, in de krant en in andere media wordt vaak een link gelegd tussen psychose en agressie of geweld. Maar in tegenstelling tot wat films en nieuwsberichten doen vermoeden, zijn mensen met een diagnose in het psychose spectrum veel vaker slachtoffer dan dader van een misdrijf. Hoewel dit een grote impact kan hebben op het leven van patiënten, is er op dit moment geen bewezen effectieve interventie voorhanden om slachtofferschap te voorkomen. Daarom heeft de onderzoeksgroep waar promovenda Elise van der Stouwe deel van uit maakt een psychomotorische weerbaarheidstherapie (BEATVIC) ontwikkeld, gestoeld op in de literatuur beschreven mogelijke risicofactoren voor slachtofferschap.
Ten eerste heeft van der Stouwe gekeken naar het effect van deze therapie op gedragsniveau. In de voorbereidende pilot studie om de interventie te testen rapporteerden patiënten dat zij het idee hadden dat BEATVIC een positief effect had gehad op verschillende risicofactoren van slachtofferschap en de kans op slachtofferschap zelf. In een grootschalig gerandomiseerd vervolgonderzoek vonden van der Stouwe en haar collega’s geen verschillen tussen de BEATVIC groep en de sociaal contact groep (controle) direct na de interventie op basis van gevalideerde vragenlijsten over slachtofferschap, agressieregulatie, sociale cognitie, interpersoonlijk gedrag, ziekte-inzicht, zelfvertrouwen, zelf-stigma.
In het tweede deel van haar proefschrift focust van der Stouwe op beeldvormend hersenonderzoek. Uit haar fMRI sub studie bleek dat slachtofferschap gepaard gaat met meer deactivatie van het sensorimotor netwerk in reactie op dreigende gezichten wat kan wijzen op een bevries (‘freeze’) respons. Na de therapie werden veranderingen gevonden in activatie patronen in specifieke netwerken in het brein; bevindingen die mogelijk duiden op meer alertheid bij dreigende gezichten en meer geneigdheid tot actie als reactie op dreiging. Door eerdere onderzoeken naar het effect van bewegingsinterventies op het brein samen te voegen is overzichtelijk gemaakt dat deze interventies een positief effect hebben op verschillende hersengebieden en verbindingen.
Ten eerste heeft van der Stouwe gekeken naar het effect van deze therapie op gedragsniveau. In de voorbereidende pilot studie om de interventie te testen rapporteerden patiënten dat zij het idee hadden dat BEATVIC een positief effect had gehad op verschillende risicofactoren van slachtofferschap en de kans op slachtofferschap zelf. In een grootschalig gerandomiseerd vervolgonderzoek vonden van der Stouwe en haar collega’s geen verschillen tussen de BEATVIC groep en de sociaal contact groep (controle) direct na de interventie op basis van gevalideerde vragenlijsten over slachtofferschap, agressieregulatie, sociale cognitie, interpersoonlijk gedrag, ziekte-inzicht, zelfvertrouwen, zelf-stigma.
In het tweede deel van haar proefschrift focust van der Stouwe op beeldvormend hersenonderzoek. Uit haar fMRI sub studie bleek dat slachtofferschap gepaard gaat met meer deactivatie van het sensorimotor netwerk in reactie op dreigende gezichten wat kan wijzen op een bevries (‘freeze’) respons. Na de therapie werden veranderingen gevonden in activatie patronen in specifieke netwerken in het brein; bevindingen die mogelijk duiden op meer alertheid bij dreigende gezichten en meer geneigdheid tot actie als reactie op dreiging. Door eerdere onderzoeken naar het effect van bewegingsinterventies op het brein samen te voegen is overzichtelijk gemaakt dat deze interventies een positief effect hebben op verschillende hersengebieden en verbindingen.
Original language | English |
---|---|
Qualification | Doctor of Philosophy |
Awarding Institution |
|
Supervisors/Advisors |
|
Award date | 28-Oct-2019 |
Place of Publication | [Groningen] |
Print ISBNs | 978-94-034-2042-4 |
Electronic ISBNs | 978-94-034-2041-7 |
DOIs | |
Publication status | Published - 2019 |