Abstract
Samenvatting
Doelstelling van dit onderzoek was het nagaan van de betekenis van de
bepaling van de VMA excretie bij de diagnostiek van het phaeochromocytoom.
Tijdens de bewerking van dit proefschrift kon de associatie van
medullair schildkliercarcinoom niet amyloid en phaeochromocytoom, die
tot dusver voor zeldzaam werd gehouden bij vijf patienten in twee families
worden aangetoond.
Hoofdstuk I geeft een overzicht van de stofwisseling van adrenaline en
noradrenaline. Het blijkt, dat VMA, in de Engelse literatuur vanillylmandelic
acid genoemd, quantitatief de belangrijkste in de urine voorkomende
metaboliet is. Circa 30-40% van dc gesecerneerde noradrenaline en adrenaline
wordt als VMA uitgescheiden.
Hoofdstuk II bespreekt de verschillende methoden, die voor de bepaling
van de VMA uitscheiding worden toegepast. Bij ons onderzoek werd de bidimensionele
chromatografische methode volgens ARMSTRONG, gemodificeerd
door GITLOW gebruikt, gevolgd door elutie en spectrofotometrische
aflezing. Dit onderzock is te bewerkelijk om bij alle patienten met hypertensie
te kunnen worden toegepast, daarom gaat aan de chromatografische
procedure steeds een 'screeningtest' vooraf. Deze berust op extractie van
VMA uit de urine volgens dezelfde procedure, waarna bij 2 golflengten
wordt afgelezen. Het aldus gevonden quotient wordt het amandelzuur
quotient genoemd en ligt normaliter boven de I,3.
In hoofdstuk 111 worden de resultaten van het onderzoek met de screeningtest
vermeld. Er bleek een redelijk verband te bestaan tussen het
amandelzuurquotient en de chromatografisch bepaalde VMA uitscheiding
op het niveau, dat voor de diagnostiek van het phaeochromocytoom van
belang is. Lage amandelzuurquotienten werden meestal gevonden, wanneer
de dieetinstructies niet waren opgevolgd. Het amandelzuurquotient is niet
altijd duidelijk afwijkend bij een patient met een phaeochromocytoom,
zodat de diagnostische regitime en histamine tests ondanks de daaraan verbonden
gevaren nog niet kunnen worden gemist. Aan de hand van een
aantal klinische gegevens worden de moeilijkheden van de diagnose
phaeochromocytoom toegelicht.
Ook zijn enkele gegevens vermeld betreffende de VMA uitscheiding van
enkele patientjes met een neuroblastoom, een op de kinderleeftijd voorkomende
aan het phaeochromocytoom verwante tumor.
In hoofdstuk IV wordt de VMA uitscheiding bij een aantal aandoeningen
besproken. Deze kan verhoogd zijn tengevolge van 'stress' of van een vermindering
van het circulerend bloedvolume. Overgang van de liggende in
staande houding bleek te resulteren in een hogere VMA uitscheiding. Dit
werd aangetoond bij een groep van 10 gezonde medewerkers van de kliniek,
waarvan een portie nacht- en ochtendurine werd onderzocht. Bij twee
patienten met idiopathische orthostatische hypotensie bestond een laag
normale VMA uitscheiding. Bij de dehydratie en toestanden van shock werd
een aanzienlijke verhoging gevonden van de VMA uitscheiding, met waarden,
die op zich zelf een aanwijzing zouden kunncn zijn voor de diagnose phaeochromocytoom.
In mindere mate was dit het geval bij patienten met een
hartinfarct. Bij primigravidae in partu was de VMA uitscheiding nauwelijks
verhoogd. Ook voedselonthouding gedurende 24 uur leidde niet tot een
verhoogde VMA excretie. Bij decompensatie cordis was de VMA uitscheiding
bijna steeds duidelijk verhoogd. Soms trad na behandeling een daling op. Bij
anoxaemia werden vaak hoge waarden gevonden. Bij levercirrhose met
ascites werd in drie gevallen geen verhoogde uitscheiding gevonden, evenmin
bij nephrose met oedeem.
Bij patienten met de ziekte van ADDISON was de uitscheiding alleen verhoogd,
wanneer de bijnierinsuficientie duidelijk onvoldoende was gesubstitueerd;
voor en na de periodieke injectie niet docatrimethylacetaat was
er geen duidelijk verschil. Ook werd geen duidelijk verschil in de VMA
uitscheiding bij z diabetes insipidus patienten met een normaal dorstgevoel
gevonden, voor en na pitressinetannaatinjectie.
In hoofdstuk v wordt getracht een verband te leggen tussen de opbouw
van thyroxine en die van de catecholamines, via de bouwsteen tyrosine,
omdat de associatie van schildkliercarcinoom en phaeochromocytoom
vaker blijkt voor te komen, dan men zou verwachten. De ziektegeschiedenissen
van een aantal patienten met deze beide aandoeningen worden besproken.
Ook bijschildklierpathologie kan in deze constellatie voorkomen.
De VMA uitscheiding is bij hyperthyreoidie meestal verhoogd. Bij myxoedeem
is de uitscheiding normaal of licht verhoogd. Bij schildkliercarcinoom
is de uitscheiding van VMA normaal; in het ene geval, waar een verhoogde
VMA excretie bestond, bleek de bovengenoemde associatie van tumoren te
bestaan. Omdat bekend is, dat de tyrosine stofwisseling bij patienten met
hyperthyreoidie en myxoedeem abnormaal verloopt, werd de mogelijkheid
overwogen of een tekort aan het enzym parahydroxyphenylpyrodruivenzuur
hydroxylase zou kunnen leiden tot pathologie in schildklier en bijnier.
Een dergelijke stoornis komt soms voor bij pasgeboren babies en bij de
zeer zeldzame 'inborn error of metabolism' tyrosinosis. Bij vit. C gebrek
ontstaat een analoge stoornis in de omzetting van parahydroxyphenylpyrodruivenZuur
tot homogentisinezuur. Onder deze omstandigheden
kunnen in de urine grote hoeveelheden tyrosylderivaten worden aangetroffen
met name parahydroxyphenylpyrodruivenzuur, parahydroxyphenylmelkzuur
en parahydroxyphenylazijnzuur en ook tyrosine zelf, wat kan
worden aangetoond met de reactie volgens Millon. Dit wordt nog duidelijk
er, wanneer de patienten extra tyrosine krijgen toegediend. Belasting
met 1O gram tyrosine oraal leidde echter niet tot een hoger dan normale
uitscheiding van tyrosine of tyrosinemetabolieten bij een patiente met de
combinatie schildkliercarcinoom en phaeochromocytoom, bij familieleden
van de beschreven familie I, bij een patiente met het syndroom Zollinger-Ellison,
bij een patient met gegeneraliseerde amyloidosis, bij twee patienten
met schildkliercarcinoom, een patient met neurofibromatosis en een patient
met gemetastaseerd melanoom. Bij 3 patienten met hyperthyreoidie was
de uitscheiding van tyrosine iets verhoogd na tyrosine, bij 2 myxoedeem
patienten was de stijging van de tyrosine excretie na belasting minder
hoog dan bij 9 controlepersonen.
Een bijzonder kenmerk van de associatie schildkliercarcinoom en phaeochromocytoom
is, dat in deze gevallen uitsluitend in het schildkliercarcinoom
een substantie voorkomt met dezelfde kleureigenschappen als amyloid.
Bijschildklierpathologie kan eveneens deel uitmaken van dit syndroom.
Het is mogeliJk, dat de combinatie schildkliercarcinoom en phaeochrolllocytoom
thuis hoort in de vaag omschreven groep van endocrine
aandoeningen, die gewoonlijk "wordt aangeduid als multiple endocrien
syndroom, waarbij een hypophyseadenoom, pancreasadenomen en bijschildklieradenomen
kunnen voorkomen. In verband met deze veronderstelling
werd de VMA excretie bij 25 patienten, die bekend zijn wegens een
hypophyse tumor, nagegaan. De uitscheiding was echter nimmer zo hoog,
dat de aanwezigheid van een phaeochromocytoom moest worden overwogen.
Original language | Dutch |
---|---|
Qualification | Doctor of Philosophy |
Awarding Institution |
|
Supervisors/Advisors |
|
Award date | 8-Dec-1965 |
Place of Publication | Groningen |
Publisher | |
Publication status | Published - 1965 |