Case note: ECLI:NL:CRVB:2014:3733: AB/2015/94

Onderzoeksoutput

18 Downloads (Pure)

Samenvatting

Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9635 , AB 2013/255 ) dient het Zorgkantoor de discretionaire bevoegdheid om pgb’s lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is ( Kamerstukken II 1993/94,
23700, nr. 3 , p. 74). De Raad kan zich in de gegeven omstandigheden verenigen met de door het Zorgkantoor gemaakte belangenafweging. Anders dan appellante betoogt, ziet de Raad geen grond voor
de conclusie dat het Zorgkantoor consequenties had moeten verbinden aan het feit dat de pgb-gelden op een zakelijke bankrekening van Raad en Daad zijn gestort. Deze bankrekening stond op appellantes naam, hetgeen door de ING-bank in een aan het Zorgkantoor verzonden brief is bevestigd. Hieruit mocht het Zorgkantoor afleiden dat de bankrekening op naam van appellante stond. Dat ook hier mogelijkerwijs sprake was van fraude van Raad en Daad doet hieraan niet af. Door appellante zijn verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Zorgkantoor niet redelijkerwijs tot terugvordering had kunnen overgaan.
Originele taal-2Dutch
ArtikelnummerAB/2015/94
Aantal pagina's5
TijdschriftAB Rechtspraak Bestuursrecht
Volume2015
Nummer van het tijdschrift12
StatusPublished - 2015

Rechtszaken

Gerechtelijke instantieCentrale Raad van Beroep
Datum uitspraak12/11/2014
ECLI IDECLI:NL:CRVB:2014:3733
Case number12

Citeer dit