Samenvatting
Over de onevenredigheid van de aan de vergunningen verbonden voorschriften overweegt de Afdeling als volgt. Op basis van art. 3 lid 7 Wet Bibob heeft de burgemeester voorschriften aan de vergunningen verbonden. Deze voorschriften moeten zijn gericht op het wegnemen of beperken van voormeld gevaar. De Afdeling stelt vast dat de voorschriften in de kern inhouden, dat geen sprake mag zijn van enige feitelijke dan wel formele samenwerking, zakelijke banden en/of financiële banden tussen de aanvrager en beide betrokkenen. De voorschriften, inhoudende dat betrokkenen zich niet in de discotheken, althans de niet voor publiek toegankelijke delen daarvan, mogen bevinden en dat zij geen activiteiten op de werkvloer mogen verrichten, zijn hierop gericht en beogen de mindere mate van gevaar weg te nemen.
Het voorschrift dat de burgemeester één maal per kalenderjaar gedurende vijf jaar financiële stukken kan opvragen om te controleren of aan de voorschriften wordt voldaan, acht de Afdeling niet onredelijk nu het voor de burgemeester op voorhand niet te voorzien is binnen welke termijn het gevaar zich niet meer zal voordoen. De Afdeling is van oordeel dat de voorschriften niet verder gaan dan strikt noodzakelijk en acht deze voorschriften dan ook niet onevenredig.
Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het voorschrift dat tussen de aanvrager en de betrokkenen in het geheel geen loondienstverband mag bestaan, ook buiten het grondgebied van Smallingerland, niet onevenredig is. Daartoe is van belang dat het voorschrift uitsluitend ziet op het bestaan van een loondienstverband tussen de aanvrager en betrokkenen. Het voorschrift
beperkt de betrokkenen niet om in Smallingerland dan wel elders een loondienstverband aan te gaan met derden. Niet gebleken is dat zij bepaalde kwaliteiten hebben op grond waarvan zij uitsluitend bij de aanvrager werkzaam kunnen zijn.
Het voorschrift dat de burgemeester één maal per kalenderjaar gedurende vijf jaar financiële stukken kan opvragen om te controleren of aan de voorschriften wordt voldaan, acht de Afdeling niet onredelijk nu het voor de burgemeester op voorhand niet te voorzien is binnen welke termijn het gevaar zich niet meer zal voordoen. De Afdeling is van oordeel dat de voorschriften niet verder gaan dan strikt noodzakelijk en acht deze voorschriften dan ook niet onevenredig.
Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het voorschrift dat tussen de aanvrager en de betrokkenen in het geheel geen loondienstverband mag bestaan, ook buiten het grondgebied van Smallingerland, niet onevenredig is. Daartoe is van belang dat het voorschrift uitsluitend ziet op het bestaan van een loondienstverband tussen de aanvrager en betrokkenen. Het voorschrift
beperkt de betrokkenen niet om in Smallingerland dan wel elders een loondienstverband aan te gaan met derden. Niet gebleken is dat zij bepaalde kwaliteiten hebben op grond waarvan zij uitsluitend bij de aanvrager werkzaam kunnen zijn.
Originele taal-2 | Dutch |
---|---|
Artikelnummer | AB 2018/326 |
Aantal pagina's | 12 |
Tijdschrift | AB Rechtspraak Bestuursrecht |
Volume | 2018 |
Nummer van het tijdschrift | 34 |
Status | Published - 2018 |
Rechtszaken
Gerechtelijke instantie | Raad van State |
---|---|
Datum uitspraak | 04/07/2018 |
ECLI ID | ECLI:NL:RVS:2018:2188 |
Case number | 34 |