Samenvatting
De theorievorming in de literatuur ten aanzien van de levering bij voorbaat is dogmatisch niet sluitend. De in dit artikel voorgestelde benadering is dogmatisch zuiverder wat betreft de toepassing en uitwerking van art. 3:86 lid 1 jo. art. 3:11 BW voor de derde-verkrijger(-bij voorbaat) te goeder trouw. De levering bij voorbaat van roerende zaken, niet-registergoederen in de zin van art. 3:97 jo. art. 3:90 jo. art. 3:115 sub a, b of c BW moet resumerend gezien worden als een goederenrechtelijk bindende afspraak op welke wijze op later moment bezit verschaft wordt. Door deze verklaringen af te leggen, wordt het bezit automatisch – van rechtswege – verschaft ex art. 3:90 lid 1 BW zodra dit door de vervreemder is verkregen. Tot het moment van daadwerkelijke bezitsverschaffing, waarmee voldaan wordt aan art. 3:90 lid 1 BW, is géén sprake van een voltooide levering. De veelvuldig verdedigde opvatting dat de levering bij voorbaat geschiedt onder opschortende voorwaarde past niet in het systeem van de wet, is nimmer de intentie van de wetgever geweest en houdt dogmatisch gezien geen – althans: niet voldoende – rekening met de algemeen erkende mogelijkheid tot derdenbescherming ex art. 3:86 BW in het geval de vervreemder-bij-voorbaat beschikkingsonbevoegd is om andere redenen dan dat het goed sec nooit in zijn vermogen komt.
Originele taal-2 | Dutch |
---|---|
Pagina's (van-tot) | 193-206 |
Aantal pagina's | 14 |
Tijdschrift | Rechtsgeleerd Magazijn Themis |
Volume | 2022 |
Nummer van het tijdschrift | 5 |
Status | Published - 20-okt.-2022 |
Keywords
- Levering bij voorbaat
- Derdenbescherming