TY - BOOK
T1 - Ontwikkelingsgericht Woordenschatonderwijs
T2 - De implementatie en effecten bij Marokkaanse kleuters
AU - Helms-Lorenz, M.
AU - Jong-Heeringa, J.L. de
N1 - Relation: http://www.rug.nl/
date_submitted:2008
Rights: University of Groningen
PY - 2006
Y1 - 2006
N2 - Het doel van voor- en vroegschoolse educatie (VVE) is het voorkomen en bestrijden van
‘onderwijsachterstanden’. Het VVE programma ‘Startblokken/Basisontwikkeling’ en dan
met name Basisontwikkeling in groep 2 staat in dit onderzoek centraal. In de onderbouw
is er aandacht voor de woordenschat. Doel daarbij is uiteraard te proberen de bestaande
woordenschatverschillen tussen leerlingen met Nederlands als eerste taal (NT1) en Nederlands
als tweede taal (NT2) te verkleinen. Hierbij wordt niet specifiek en in geïsoleerde
lesjes woordenschat aangeboden, maar worden interesses, ervaringen en betekenissen
van de leerlingen aangeboord en deze worden verbonden met de aan te leren
doelwoorden. De leerkracht ontwerpt interessante en aansprekende activiteiten voor de
leerlingen en verbindt hieraan de woordenschatdidactiek. Dit onderzoek diende aan te
tonen of deze aanpak effectiever is voor de woordenschat- en de sociaal-emotionele
ontwikkeling in vergelijking met andere methodes.
Hiervoor is een empirische studie opgezet. In de OGO-groep hebben 39 leerlingen deelgenomen
(23 jongens en 16 meisjes) en in de referentiegroep 46 leerlingen (19 jongens
en 27 meisjes), waarvan allen van Marokkaanse afkomst. De OGO-scholen (N=5) en de
referentiescholen (N=3) waren in Amsterdam gelegen en ze hadden vergelijkbare
groepskenmerken (groepsgrootte, schooltype en percentage allochtone leerlingen in de
klas). Het onderzoek had een quasi-experimenteel design met een voor- en een nameting.
Antwoord 1
De beoordeling van de randvoorwaarden,
van de activiteiten geobserveerd in
de klas en van de antwoorden van de
leerkrachten tijdens de interviews leidt
tot de conclusie dat de leerkrachten de aanwijzingen uit de OGO-handleiding voor woordenschatontwikkeling
goed uitvoeren. Op een aantal punten is er nog ruimte voor verbetering:
dubbele bezetting, de halfproducten kunnen langer vooruit worden gepland. Op enkele van de onderzochte scholen hebben de leerkachten al aan het begin van het jaar alle
thema’s (vooruit) gepland.
Gewenst is dat er in de handleiding richtlijnen gegeven worden voor de gewenste tijdsduur van
een taalactiviteit, het aantal te behandelen woorden en hoe er kan worden ingegaan op spontane
reacties van de kinderen.
Antwoord 2
Deze vraag kan niet zonder meer
bevestigd worden. Het verschil tussen
de voor- en de nameting op het
onderdeel passieve woordenschat
was niet significant. De kinderen in
beide condities doen het even goed. Het verschil tussen de voor- en de nameting op de TAKvertelplaat
was wel significant maar in het voordeel van de referentiegroep.
Antwoord 3
Er is geen verschil gevonden in de beoordeling van
de werkhouding van de OGO-leerkrachten en de
leerkrachten van de referentiegroep. In beide condities
wordt de werkhouding even goed gestimuleerd.
Antwoord 4
De zoektocht naar een antwoord op de
vierde vraag leidt tot de volgende conclusie:
onderzoek naar een gerichte
didactiek voor tweede-taalverwerving is
niet voorhanden. En daarom zijn we het
eens met de Haan (2004) die stelt: “Hier
ligt een belangrijke uitdaging voor OGO om vanuit een oriëntatie op ontwikkeling door
spel deze verwerving gericht vorm te geven.... met speciale aandacht voor leerlingen
van wie de thuistaal niet het Nederlands is.”. De adviezen en bevindingen van hoofdstuk
6 kunnen gebruikt worden om een gerichte didactiek voor tweede-taalverwerving te ontwikkelen.
Als basis kan de theorie van de ‘input hypothese’ van Lalleman (1986) gelden.
Deze input hypothese stelt dat het taalverwervingsproces alleen vruchtbaar kan verlo-pen als het taalaanbod (input) adequaat is. Adequaat aanbod houdt in dat het taalaanbod
frequent moet zijn, aangepast aan het taalvaardigheidsniveau van de leerder en dat
het aanbod interessant voor hem of haar moet zijn. In de OGO-methode wordt het taalaanbod
in alle activiteiten opgenomen, met andere woorden er is doorgaans aandacht
voor taal. Verhallen et al. (2001) stellen dat het met name voor de leerlingen in de lagere
groepen, niet zozeer gaat om de tijd die ze besteden aan verschillende taalvaardigheden
maar om de tijd die wordt besteed aan het werken aan taal in niveaugroepen. Ons
inziens wordt er in de OGO-handleiding wel aandacht besteed aan het werken in niveaugroepen
en voor het aanbieden van interessante taalactiviteiten. De viertakt woordenschatdidactiek,
ingebed in een goed geïmplementeerde OGO-methode, biedt gunstige
omstandigheden voor een voor de leerling interessant aanbod. OGO staat theoretisch
op en stevig fundament. De leertheorie van Vygotski (1978) biedt een uitstekende uitgangspositie
voor een VVE methode.
De uitwerking van de OGO-woordenschatdidactiek in de handleiding kan ons inziens
verder aangescherpt worden door Kook’s advies (1994) erin te verwerken. Crosslinguale
transfer kan bevorderd worden door op overeenkomsten te wijzen tussen de
eerste en de tweede taal, analogieën ertussen aan te brengen, woorden te vertalen en
metalinguïstische informatie te geven. Het advies van Leseman et al. (1996) om verhoudingsgewijs
veel gedecontextualiseerde en cognitief complexe volwassene-kind communicatie
in de klas toe te passen om de inhoudelijke kwaliteit van het taalgebruik te
bevorderen, kan tot verbetering van de viertaktdidactiek leiden. De vier niveaus van Van
Steensel et al. (2005) kunnen hiervoor een aanknopingspunt zijn. Van Steensel e.a.
(2005) pleiten sterk voor deskundigheidsbevordering in de peuterspeelzaal. Het initiatief
voor cognitief uitdagende interacties zal met name van de leidster moeten komen. Dit
zou ook in de handleiding verwerkt kunnen worden.
Het onderzoek van Van Kuyk et al. (1996) heeft aangetoond dat een combinatie van
ontwikkelingsgerichte met extra programmagerichte stimulering (ook) bij allochtone leerlingen
tot betere taalprestaties leidt. Het is mogelijk dat het OGO van nu veranderd is ten
aanzien van het OGO van tien jaar geleden. Verder is de implementatie van het OGO
niet beoordeeld in het onderzoek van Van Kuyk e.a. (1996). Daarom zouden we willen
pleiten voor een herhalingsonderzoek waarin een implementatie-maat is opgenomen. Voor de programmatische stimulering kunnen de woordenlijsten van Bacchini e.a. (2005)
en de Taallijn VVE in de OGO woordenschatdidactiek gebruikt worden.
AB - Het doel van voor- en vroegschoolse educatie (VVE) is het voorkomen en bestrijden van
‘onderwijsachterstanden’. Het VVE programma ‘Startblokken/Basisontwikkeling’ en dan
met name Basisontwikkeling in groep 2 staat in dit onderzoek centraal. In de onderbouw
is er aandacht voor de woordenschat. Doel daarbij is uiteraard te proberen de bestaande
woordenschatverschillen tussen leerlingen met Nederlands als eerste taal (NT1) en Nederlands
als tweede taal (NT2) te verkleinen. Hierbij wordt niet specifiek en in geïsoleerde
lesjes woordenschat aangeboden, maar worden interesses, ervaringen en betekenissen
van de leerlingen aangeboord en deze worden verbonden met de aan te leren
doelwoorden. De leerkracht ontwerpt interessante en aansprekende activiteiten voor de
leerlingen en verbindt hieraan de woordenschatdidactiek. Dit onderzoek diende aan te
tonen of deze aanpak effectiever is voor de woordenschat- en de sociaal-emotionele
ontwikkeling in vergelijking met andere methodes.
Hiervoor is een empirische studie opgezet. In de OGO-groep hebben 39 leerlingen deelgenomen
(23 jongens en 16 meisjes) en in de referentiegroep 46 leerlingen (19 jongens
en 27 meisjes), waarvan allen van Marokkaanse afkomst. De OGO-scholen (N=5) en de
referentiescholen (N=3) waren in Amsterdam gelegen en ze hadden vergelijkbare
groepskenmerken (groepsgrootte, schooltype en percentage allochtone leerlingen in de
klas). Het onderzoek had een quasi-experimenteel design met een voor- en een nameting.
Antwoord 1
De beoordeling van de randvoorwaarden,
van de activiteiten geobserveerd in
de klas en van de antwoorden van de
leerkrachten tijdens de interviews leidt
tot de conclusie dat de leerkrachten de aanwijzingen uit de OGO-handleiding voor woordenschatontwikkeling
goed uitvoeren. Op een aantal punten is er nog ruimte voor verbetering:
dubbele bezetting, de halfproducten kunnen langer vooruit worden gepland. Op enkele van de onderzochte scholen hebben de leerkachten al aan het begin van het jaar alle
thema’s (vooruit) gepland.
Gewenst is dat er in de handleiding richtlijnen gegeven worden voor de gewenste tijdsduur van
een taalactiviteit, het aantal te behandelen woorden en hoe er kan worden ingegaan op spontane
reacties van de kinderen.
Antwoord 2
Deze vraag kan niet zonder meer
bevestigd worden. Het verschil tussen
de voor- en de nameting op het
onderdeel passieve woordenschat
was niet significant. De kinderen in
beide condities doen het even goed. Het verschil tussen de voor- en de nameting op de TAKvertelplaat
was wel significant maar in het voordeel van de referentiegroep.
Antwoord 3
Er is geen verschil gevonden in de beoordeling van
de werkhouding van de OGO-leerkrachten en de
leerkrachten van de referentiegroep. In beide condities
wordt de werkhouding even goed gestimuleerd.
Antwoord 4
De zoektocht naar een antwoord op de
vierde vraag leidt tot de volgende conclusie:
onderzoek naar een gerichte
didactiek voor tweede-taalverwerving is
niet voorhanden. En daarom zijn we het
eens met de Haan (2004) die stelt: “Hier
ligt een belangrijke uitdaging voor OGO om vanuit een oriëntatie op ontwikkeling door
spel deze verwerving gericht vorm te geven.... met speciale aandacht voor leerlingen
van wie de thuistaal niet het Nederlands is.”. De adviezen en bevindingen van hoofdstuk
6 kunnen gebruikt worden om een gerichte didactiek voor tweede-taalverwerving te ontwikkelen.
Als basis kan de theorie van de ‘input hypothese’ van Lalleman (1986) gelden.
Deze input hypothese stelt dat het taalverwervingsproces alleen vruchtbaar kan verlo-pen als het taalaanbod (input) adequaat is. Adequaat aanbod houdt in dat het taalaanbod
frequent moet zijn, aangepast aan het taalvaardigheidsniveau van de leerder en dat
het aanbod interessant voor hem of haar moet zijn. In de OGO-methode wordt het taalaanbod
in alle activiteiten opgenomen, met andere woorden er is doorgaans aandacht
voor taal. Verhallen et al. (2001) stellen dat het met name voor de leerlingen in de lagere
groepen, niet zozeer gaat om de tijd die ze besteden aan verschillende taalvaardigheden
maar om de tijd die wordt besteed aan het werken aan taal in niveaugroepen. Ons
inziens wordt er in de OGO-handleiding wel aandacht besteed aan het werken in niveaugroepen
en voor het aanbieden van interessante taalactiviteiten. De viertakt woordenschatdidactiek,
ingebed in een goed geïmplementeerde OGO-methode, biedt gunstige
omstandigheden voor een voor de leerling interessant aanbod. OGO staat theoretisch
op en stevig fundament. De leertheorie van Vygotski (1978) biedt een uitstekende uitgangspositie
voor een VVE methode.
De uitwerking van de OGO-woordenschatdidactiek in de handleiding kan ons inziens
verder aangescherpt worden door Kook’s advies (1994) erin te verwerken. Crosslinguale
transfer kan bevorderd worden door op overeenkomsten te wijzen tussen de
eerste en de tweede taal, analogieën ertussen aan te brengen, woorden te vertalen en
metalinguïstische informatie te geven. Het advies van Leseman et al. (1996) om verhoudingsgewijs
veel gedecontextualiseerde en cognitief complexe volwassene-kind communicatie
in de klas toe te passen om de inhoudelijke kwaliteit van het taalgebruik te
bevorderen, kan tot verbetering van de viertaktdidactiek leiden. De vier niveaus van Van
Steensel et al. (2005) kunnen hiervoor een aanknopingspunt zijn. Van Steensel e.a.
(2005) pleiten sterk voor deskundigheidsbevordering in de peuterspeelzaal. Het initiatief
voor cognitief uitdagende interacties zal met name van de leidster moeten komen. Dit
zou ook in de handleiding verwerkt kunnen worden.
Het onderzoek van Van Kuyk et al. (1996) heeft aangetoond dat een combinatie van
ontwikkelingsgerichte met extra programmagerichte stimulering (ook) bij allochtone leerlingen
tot betere taalprestaties leidt. Het is mogelijk dat het OGO van nu veranderd is ten
aanzien van het OGO van tien jaar geleden. Verder is de implementatie van het OGO
niet beoordeeld in het onderzoek van Van Kuyk e.a. (1996). Daarom zouden we willen
pleiten voor een herhalingsonderzoek waarin een implementatie-maat is opgenomen. Voor de programmatische stimulering kunnen de woordenlijsten van Bacchini e.a. (2005)
en de Taallijn VVE in de OGO woordenschatdidactiek gebruikt worden.
M3 - Book
SN - 9066908920
BT - Ontwikkelingsgericht Woordenschatonderwijs
PB - s.n.
ER -